Vaassen, die juist gegevens verzamelde over de historie en de vroegere voorgangers zijner gemeente. Dit werkje verscheen thans onder den titel Kerkgeschiedenis van Vaassen van het jaar der stichting 891 tot 1930 (Epe 1934, 100 blz.). Op onderhoudende en eenvoudige wijze is hier de geschiedenis der parochie van de vroege middeleeuwen af uit de schaarsche gegevens opgebouwd, en voorts de ontwikkeling naar de reformatie in de eigenaardige overgangsfiguur van pastoor Peregrinus van Heerde geschetst. Daarop volgt dan Hermannus Goddaeus 1610—1634 als eerste gereformeerde predikant; zijn herkomst is ook aan Ds. Van der Zee onbekend gebleven; een zekere Conradus Goddaeus wordt in 1629 genoemd (blz. 31), voor wien Ds. Hermannus een plaats als leeraar zoekt. Volgens den schrijver kan dit niet doelen op den zoon en opvolger van Hermannus, den bekenden Conradus. Deze zelf stond dan te Vaassen van 1634—I656 en overleed 1658. Ds. Van der Zee wijdt aan hem blz. 32—42 van zijn boek en deelt vele bijzonderheden uit zijn huiselijk en ambtelijk leven mee, waarvan wij in ons vroeger opstel slechts in het kort melding maakten. De volgende 7 bladzijden behandelen Goddaeus’ opvolger en schoonzoon Johannes Peregrinus (1655—57), die de kleinzoon van den laatsten pastoor blijkt te zijn. Na deze onrustige jaren kreeg de gemeente haar vierden predikant Johannes van Loo, die haar van 1658 tot zijn dood in 1708 diende. In dezen predikant leefde nog de herinnering aan de oude letterkundige betrekkingen tusschen Vaassen en
Het Boek XXIII ,
98
Epe, toen hij in 1695 een gedicht maakte op de geboorte van Franciscus, kleinzoon en naamgenoot van Goddaeus’ vriend Franc Martinius. Wij wenschen het boek van Ds. Van der Zee ruime verspreiding toe.
*
Reeds thans is het mogelijk een aanvulling te geven van de bibliografie der Laus ululae. Bij uitgave 4 (blz. 247 v.), voorkomend in de Admiranda rerum admirabilium Encomia van 1666, had ik nog gelegenheid het bestaan te vermelden van een lateren druk van 1677 dezer Encomia. Een nadere beschouwing van dien herdruk gaf eenige verrassingen. Terwijl de mij bekende exemplaren der uitgave 1666 geen platen bevatten, bleken in die van 1677 al de platen voor te komen die mij uit het Leidsche exemplaar der Nederlandsche uitgave van Veeler wonderens wonderbaarelijck Lof (1664) bekend waren, en nog enkele meer. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam 1) bezitten exemplaren van dit Wonderbaarelijck Lof, die in dit opzicht vollediger blijken te zijn dan het Leidsche. Deze platen stellen voor:
1. podagra (drinkers in herberg), gemerkt f. 1;
2. podagra (dokter bij zieken man), f. 38;
3. jacht op de vloo, f. 60;
4. de zwemkunst (Diana met nymphen en Actaeon), f. 71;
5. de olifant in de arena, f. 138;
6. de zwaan, f. 213;
7. de zwijgzaamheid, 2 dl. f. 5;
8. de lacher (wijzende op de dwaasheden in de glazen wereldbol),2 dl. f. 109;
10. uil met ezels (zie afb. t.a.p. blz. 249) voor dl. 3; voorts het frontispice, waarover straks meer.
Het exemplaar van de Maatsch. d. Ned. Lett. te Leiden mist de nrs. 3 en 8 en het frontispice. In de beide andere exemplaren komen al deze platen voor bij de bladzijden, die in den bovenrand der gravure zijn aangegeven, en die steeds overeenkomen met het begin van het toepasselijke stuk.
In den herdruk der Admiranda Encomia (1676 volgens het titelblad, 1677 volgens het frontispice) komen nu dezelfde platen alle voor, echter in afwijkende volgorde: bij blz. 1 vindt men nr. 6, bij blz. 94 nr. 5, bij blz. 134 nr. 3, bij blz. 148 nr. 2, bij blz. 203 nr. 1, bij blz. 278 nr. 8, bij blz. 334 nr. 4, bij blz. 602 nr. 7, en aan het slot ook nr. 10. De Latijnsche en de Nederlandsche uitgave bevatten niet geheel hetzelfde en de platen staan dan ook in de Latijn-
—
1) De U.B. te Amsterdam bezit ook een exemplaar van de uitgave no 2.
99
sche wel eens bij minder toepasselijke stukken, zoo de zwaan thans bij den lof van het ei, de allegorie van de zwijgzaamheid thans bij de lof der doofheid en Diana en Actaeon bij Barlaeus’ De ente rationis. De pagineering der Nederlandsche uitgave aan den rechter bovenhoek van den rand is van de platen verwijderd en vervangen door een grof paginacijfer in den linkerhoek.
Het frontispice van beide uitgaven is eveneens hetzelfde plaatje; het geeft de gecombineerde voorstelling van den podagralijder, den drinker, den vlooienvanger, de zwijgzaamheid en de verkleede vastenavondgangers, tegenover een schilderij (waarop olifant, zwanen en badende nymphen), gedragen door twee ezels en bekroond met een uil op de bovenlijst. Op een steenen tafel het Nederlandsche opschrift Veeler Wonderens Wonderbaarlyck Lof, en in den benedenrand: ’t Amsterdam bij Samuel Imbrecht en Adam Snewater Boeckverkoopers. A’ 1664. Voor de Latijnsche uitgave is het opschrift op de tafel veranderd in: Admiranda Rerum Admirabilium Encomia, en voorts is van onderen iets van de plaat weggenomen, waarop het nieuwe impressum: Noviomagi Batavorum, Ex Typographia Reineri Smetii. A°. 1677. Met de lijn daaronder eindigt thans de plaat; het gedeelte, waarop de twee regels met de namen der Amsterdamsche uitgevers hadden gestaan, is geheel weggesneden. Door dit alles lijdt het geen twijfel dat de prentjes oorspronkelijk voor de Nederlandsche uitgave bestemd waren.
Als nr. 10 noemden wij den uil met de ezels en deelden reeds mede dat dit prentje ook in de Latijnsche uitgave van 1676 terugkeert. Hier treffen wij nu namelijk achter in het Amsterdamsche exemplaar dier uitgave nog eens met eigen pagineering Goddaeus’ werkje, gevolgd door den ezel van Passerat aan, zonder titelblad doch met dit plaatje als frontispice. Met andere woorden: onze uitgave 5 der bibliografie (blz. 248) volgt hier, alsof zij erbij behoort, op den herdruk van uitgave 4. Het plaatje met het gewijzigde Latijnsche opschrift en de tekst komen geheel overeen met de beide onder uitg. 5. t.a.p. genoemde exemplaren in Den Haag en Königsberg. Terwijl de andere plaatjes alle een paginacijfer hebben, vindt men dit niet op het frontispice en op het plaatje van den uil. Smetius bedoelde dit laatste dus wel op deze plaats, vóór het afzonderlijke gedeelte met uil en ezel. Wonderlijk is dit wel, omdat deze beide stukken toch ook reeds in den 660 bladzijden tellenden bundel zelf waren opgenomen (de ezel op blz. 472—482, de uil op
100
482—601). De druk is, zooals wij vroeger op blz. 250 reeds aantoonden, letterlijk gelijk, hoewel niet identiek; het papier van het afzonderlijke uil-ezel-deeltje is echter iets dikker. Thans blijkt dus dat Smetius, na het verschijnen van zijn Encomia van 1666, de plaatjes der Nederlandsche uitgave van 1664 in handen kreeg en deze voor zijn herdruk der Latijnsche Encomia van 1676 pasklaar liet maken. Wellicht deed hij reeds vooraf het deeltje met uil en ezel herdrukken, maar dan toch spoedig daarna den geheelen bundel. De wijziging van het opschrift op het uilenplaatje en van de paginacijfers op de andere prentjes lijken van dezelfde hand; alleen de wijziging van het frontispice is keuriger verricht. Hiermee is dus ook de uitgave nr. 5 aan Smetius toegeschreven en wel waarschijnlijk kort voor 1676.
*
De prentjes, waarvan hier voortdurend sprake was, zijn tamelijk slecht; het op blz. 249 afgebeelde uilenplaatje is zeker een van de beste. Wij toonden echter reeds, dat dit in hoofdzaak een copie a rebours is van het toch wel iets betere frontispice der oudere uitgave, afgebeeld op blz. 245. Nog van een ander, namelijk de zwijgzaamheid (nr. 7) is mij toevallig het voorbeeld bekend geworden. In het raadhuis te Lausanne vindt men een schilderij met dezelfde allegorische voorstelling (afgebeeld in: Lausanne a travers les ages, door B. van Muyden e.a., Lausanne 1906, op blz. 156). De bibliothecaris der Bibliothèque cantonale et universitaire te Lausanne, de heer A. Roulin, was zoo vriendelijk mij te berichten, dat dit 1684 gedateerde schilderij wordt toegeschreven aan den Zwitserschen schilder Hans Ulrich Fisch (1613—1686) 1). Het kan een kopie zijn naar een ouder schilderij, ofwel de inscriptie die het jaartal draagt moet later zijn toegevoegd. In elk geval geeft ons prentje reeds in 1664 een ruwe herhaling a rebours van dezelfde voorstelling; slechts enkele bijzaken zijn wat vereenvoudigd en de afmetingen van het geheel zijn in andere verhouding gebracht.
F. Kossmann
Rotterdam
—
1) Thieme-Becker XII, n, vermeldt hem en nog eenige anderen van zijn familie als wapen- en glasschilders, in hoofdzaak dus wel als decorateurs.
Bron: Het boek; Nieuwe Reeks, 1935 [volgno 2], pag 97-100